woensdag 27 juli 2011

Hendrik van Laar: de dichter van Lutten

"Dorpsdichter bij de gratie Gods", zo wordt Hendrik van Laar genoemd in één van zijn dichtbundels. Dat eerste was hij zeker. Dorpsdichter, omdat veel van zijn onderwerpen te maken hadden met het platteland van Noordoost-Overijssel. En misschien dat het tweede deel van de kwalificatie ook wel correct is. Van Laar had alleen lagere school gehad. Zijn kennis op het gebied van dichten, maar ook op het terrein van de zaken waarover hij dichtte, had hij geleerd van mensen als dominee Doekes en dominee Schot èn uit de ontelbare boeken die hij had gelezen. Had verslonden, is misschien een betere uitdrukking. Al moest hij een boek twee- of driemaal lezen, hij wilde koste wat kost begrijpen wat er stond.

Hendrik van Laar werd geboren op 21 juli 1878 en overleed op 21 december 1969. Tussen beide jaartallen ligt een leven als herder, timmerman, colporteur maar vooral een leven als dichter. Van Laar zag het levenslicht op de Pothof, een buurtje net buiten het centrum van Hardenberg, ongeveer waar nu de Van Speyckstraat is. Geen rijke buurt, geen rijk gezin. Maar dat was niets bijzonders in die tijd. Toen hij vier jaar oud was, overleed zijn vader. Een gebeurtenis, die hem z'n leven lang is bijgebleven. Misschien was het niet eens de dood van z'n vader, die zo'n diepe indruk op hem heeft gemaakt. Waarschijnlijker is het de onverstandige praat van buurvrouwen tegen een kleuter geweest, die ervoor heeft gezorgd dat hij vrijwel dagelijks aan zijn vader dacht.
Toen z'n vader overleed, was Hendriks moeder in verwachting. Op de dag van de geboorte kwamen buurvrouwen naar hem toe met de mededeling "Hendrik, kom ies gauw, oen vader is der weer." Het bleek tot grote teleurstelling van Hendrik niet waar te zijn: er lag slechts een kindje in de wieg dat naar z'n vader Jan Frederik was genoemd. Toch heeft hij zijn vader later nog eens terug gezien. Jaren geleden moest namelijk de muur van het kerkhof aan de Stationsstraat naar achteren worden geplaatst, omdat het steeds drukker wordend verkeer meer ruimte nodig had. Dit betekende dat enkele graven verplaatst moesten worden, waaronder dat van Hendriks vader. Van Laar mocht bij de werkzaamheden, die 's nachts werden uitgevoerd, aanwezig zijn, zodat hij zijn vaders schedel te zien kreeg.




Op 11-jarige leeftijd werd Hendrik van Laar schaapherder voor boeren uit de omgeving. Zijn loon bestond uit kost en inwoning en een paar centen. Omdat een groot deel van Noordoost-Overijssel uit heidegebied bestond, zwierf hij over grote afstanden met zijn kudde. Zelfs in Duitsland kwam hij terecht. "Mijn studietijd", noemde hij deze periode. Hij leerde veel over de natuur, las veel boeken en vond tijd en inspiratie voor zijn gedichten. Enkele van zijn ervaringen als herder verwerkte hij in gedichten. Zoals die keer dat een groot onweer enkele schapen doodde. Wat hij in dat gedicht niet vermeldde, was dat zelfs de hazen zo bang waren dat ze tussen de schapen in de schaapskooi gingen schuilen. Ook dichtte hij over het smokkelen van tabak in een kussensloop onder een schaap, alsof hij wist van Odysseus, die om te ontkomen aan de Cyclopen z'n mannen onder aan de buik van schapen liet hangen.

Zijn stiefvader vond echter na verloop van tijd dat Hendrik een echt vak moest leren. Hij werd timmerman bij het timmerbedrijf van Vasse, de voorouders van de huidige begrafenisonderneming Vasse. Dat dit timmerbedrijf zich later ging bezighouden met begrafenissen was ook een beetje te danken aan Van Laar. Tijdens de grote epidemie van de Spaanse griep in 1918 ("longpest" in de volksmond) stelde hij voor zoveel mogelijk doodskisten in voorraad te maken, zodat men nooit misgreep. Vasse volgde dit advies op, naar later bleek geen onverstandig besluit. Bij Vasse hadden de knechten niet te klagen over het eten: koud spek op het brood of eieren. Maar als Van Laar voor zijn baas op karwei moest waar ook timmerlieden van andere bedrijven werkzaam waren, mocht hij alleen brood met boter mee nemen om geen scheve gezichten te krijgen. Van Laar heeft nadien bij verscheidene bazen als timmerman gewerkt, niet alleen in Nederland maar ook net over de grens in Duitsland. Niet alle bazen konden zijn dichtkunst waarderen. Of misschien nog wel zijn gedichten, maar niet dat hij ze onder werktijd maakte. Van Laar was eens in Duitsland aan het werk op een dak, toen hem een paar dichtregels invielen. Meteen stapte hij de ladder af om op een rustig plekje stiekem het gedicht te voltooien. Toen zijn Duitse baas hem daar vond en vroeg wat hij aan het doen was antwoordde Van Laar naar waarheid dat hij een gedicht aan het maken was. Het gedicht heeft hij toen niet af kunnen maken, want hij werd op staande voet ontslagen.



Hendrik van Laar trouwde in 1907 met Aaltje de Weerd. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren. Van Laar was gemakkelijk in de opvoeding, zorgeloos bijna, zoals in veel dingen. Werk of geld interesseerden hem niet zoveel. Zijn vrouw moest maar proberen de eindjes aan elkaar te knopen. Hij was altijd met zijn gedachten ergens anders: gedichten maken, of boeken lezen. Als hij 's zondags uit de kerk kwam had hij de koffie nog niet op of hij vertrok naar z'n bijenstal om daar onder het genot van een pluk pruimtabak rustig te kunnen lezen. Op de verpakking van die pruimtabak was hij erg zuinig: papier was schaars, zodat alles waarop geschreven kon worden goed bewaard moest worden. Een andere manier om aan papier te komen was de schoolschriften van z'n kinderen goed doorkijken om te zien of er misschien nog een halve bladzijde leeg was waar hij een gedicht in het klad kon noteren.

Van Laar maakte regelmatig gelegenheidsgedichten op bestelling. Sommige ontlokten zijn vrouw de opmerking dat hij daar wel 25 gulden voor kon vragen. Maar Van Laar wilde daar niet van weten: "Vijf gulden zijn genoeg, het zijn maar arme mensen." Ondanks de tegenwerping van zijn vrouw dat ze het zelf ook niet breed hadden, bleef hij bij zijn besluit. Er is één geval bekend, dat Van Laar zelf ook wel vond dat hij wel wat meer voor zijn dichtwerk had mogen ontvangen, hoewel hij dat gedicht niet op bestelling had geleverd maar vanuit een emotionele reactie op het overlijden van een geliefd persoon. Die persoon was de gereformeerde predikant Smilde uit Ommen. Van Laar was werkzaam bij een baas uit Ommen, die hem voor timmerwerk naar het kamp van Krishnamurti had gestuurd. Krishnamurti was een oosterse prediker, die in het eerste kwart van deze eeuw erg in de mode was. Hendrik van Laar stapte 's morgens vroeg op de fiets naar Ommen en kwam 's avonds laat weer terug. Behalve op de dag dat hij hoorde van het overlijden van dominee Smilde. Hij voelde zich zo betrokken bij het gebeurde, dat hij z'n baas vroeg of hij naar huis mocht, omdat hij z'n gedachten toch niet bij het werk kon houden. Zijn baas gaf hem die toestemming, waarop Van Laar de fiets pakte en naar huis reed. De terugweg duurde langer dan normaal, want hoewel hij de weg naar huis kon dromen, was hij zo met z'n gedachten afgedwaald, dat hij een enorme omweg maakte. Eenmaal thuis gekomen pakte hij pen en papier en schreef ter plekke een gedicht over dominee Smilde. Tijdens de lange terugreis had hij het hele gedicht al in z'n hoofd gemaakt, zodat hij het alleen nog maar hoefde op te schrijven. Dit gedicht over de gestorven dominee werd in de krant gepubliceerd. Er waren zoveel Ommenaren die het gedicht met een foto van hun geliefde predikant inlijstten, dat Van Laar's vrouw opmerkte dat hij hier wel een vergoeding voor had mogen hebben. En voor deze ene keer was Van Laar het met haar eens.


Van Laar was trouwens ook actief in het kerkelijk leven. Hij is maar liefst vijftien jaar lid geweest van de chr. gereformeerde kerkeraad van Lutten. Eén van zijn werkzaamheden op het kerkelijk terrein was het lezen van de preek. Er was niet altijd een predikant beschikbaar, zodat de kerkeraadsleden bij toerbeurt een preek van papier moesten voorlezen. Voor Van Laar was dat geen probleem, hij kon goed lezen. Maar er waren ook kerkeraadsleden die niet op punten en komma's letten, een gruwel voor Van Laar. Na de dienst kregen ze dan van hem de baard er goed af. Naast het lezen van de preek moest het kerkeraadslid ook voorbidden. Ook die kunst verstond Van Laar. Het is meerdere malen voorgekomen dat er luid werd gesnikt in de kerk als hij moest bidden. Gesnikt van blijdschap werd er ook, als het Van Laar gelukt was door middel van gebedsgenezing mensen beter te maken. Of het nu door zijn manier van bidden kwam of niet, maar het verhaal doet de ronde dat Van Laar bij een ernstig ziek kind werd geroepen, dat al door de arts was opgegeven. Van Laar begon te bidden en ... het kind werd beter.
Veel van de gedichten van Van Laar gaan over de natuur, de historie en het christelijk leven. Daarnaast is er een categorie 'Oranje-gedichten'. Van Laar was zeer Oranje-gezind. Bij elke bijzondere gelegenheid nam hij de pen ter hand en stuurde hij een gedicht naar ons vorstenhuis, dat altijd bericht terug stuurde. Eén keer heeft hij de toenmalige koningin Juliana gesproken, die in Hardenberg bij de opening van een nieuw deel van het ziekenhuis aanwezig was. Van Laar was hier ook voor uitgenodigd, hij mocht zelfs vlak bij de koning zitten. Eigenlijk was het niet echt 'spreken', want Van Laar was veel te zenuwachtig om daadwerkelijk met de koningin te converseren. Pas na afloop wist hij wat hij allemaal had moeten zeggen. Wat Van Laar was bijgebleven van deze bijeenkomst was het eten van gebak. Toen de taartjes werden geserveerd, bleek dat alleen koningin Juliana een gebaksvorkje had gekregen. De anderen moesten zich maar zien te redden. Toen Juliana dit zag, at ze het gebakje ook maar met haar handen op, zodat de andere aanwezigen zich niet hoefden te generen.
Het is te begrijpen dat Van Laar enorm trots was, toen hij tenslotte voor zijn vele werk voor de gemeenschap een ridderorde kreeg. Hij had in de loop der tijd al meer onderscheidingen gekregen, onder meer van de Nederlandse Imkervereniging en het Groene Kruis, maar dit lintje van de koningin was hem meer waard dan alle andere medailles samen.




In december 1969 overleed Hendrik van Laar. Hij was 91 jaar oud geworden. Zijn vrouw was in mei van datzelfde jaar, op 86-jarige leeftijd gestorven. Als tastbare herinneringen zijn de vijf gedichtenbundels overgebleven, die echter niet meer te koop zijn. Niet alle gedichten van hem zijn gebundeld. Vele zijn alleen gepubliceerd in het Sallands Volksblad of andere kranten en hebben derhalve hun eind op de vuilinsbelt gevonden. Er zijn echter plannen om de beste historische gedichten in een boekwerkje te bundelen, zodat ook latere generaties kunnen genieten van deze 'dorpsdichter bij de gratie Gods'.
Ter afsluiting: Met de benaming 'dorpsdichter' was Van Laar het zelf niet eens. Hij was het niet en wilde het ook niet zijn, zo schreef hij in een gedicht dat hij maakte naar aanleiding van de vondst van resten van de stadsmuur.

NOG EENMAAL OUD HARDENBERG
Dorpsdichter, neen, dat ben ik niet.
'k Wil dat beslist niet zijn.
Ik heb een uitgebreid gebied,
Op elk gewijd terrein.
Ik ben geboren in de Stad,
Gegrondvest op een berg,
Weleer door muur en gracht omvat,
Trotserend al 't geterg.

Die stad te nemen viel niet mee,
Al werd de muur geslecht.
'd Omgeving leek soms wel een zee,
Veroorzaakt door de Vecht.
De beek vloeid' in de schoot der gracht
Daar juist op aangelegd.
Zo kwamen schepen, rijk bevracht,
Bij 't pengelhek terecht.

De los- en laadplaats, Oelenveer,
Was menigmaal een last,
Al liet men daar het anker neer,
Het vaartuig lag niet vast.
Toen kwam de Bisschop op 't idee:
Niet langer omgesold,
'k Graaf uit de gracht bij Nijenstee
Een vaargeul naar het Holt.

Toen kreeg de Vecht als scheepsbedrijf
Tot welvaart van de Stad,
Een sterk gespierde arm aan 't lijf,
Die reikte tot het Slat.
Daar werd geladen en gelost,
Inplaats van 't Oelenveer.
Wat geld en arbeid had gekost,
Behoefde toen niet meer.
Toen men d'onthoofde muur begroef,
Als hebbend afgedaan,
Speeld' zij opnieuw haar oude troef,
Uit 't graf weer opgestaan.
Al vindt men niets meer van de gracht,
De muur als monument,
Blijft bij het denkend nageslacht
Als 't schild der Stad erkend.

Zes honderd jaren hield zij stand,
Trots stormwind, vloed en strijd.
Tot tweemaal is de Stad verbrand,
Haar voetstuk bleef bevrijd.
Hoe ook de tand des tijds steeds knauwt,
De vuurtong alles neemt,
De hoge vloed hier vaak benauwd',
De muur bleef onvervreemd.

maandag 25 juli 2011

De Vechtbrug / De Brink

"De brug bij Wamelink." Er zijn nog genoeg Hardenbergers die weten welke brug daarmee wordt bedoeld. Wie het niet weet moet maar eens het boekje "Hardenberg de eeuwen door" van meester Roosjen in de bibliotheek lenen of het bij een plaatselijke boekhandel aanschaffen. Als je de omslag bekijkt weet je meteen om welke brug het gaat. "De oude Vechtbrug", zegt men tegenwoordig ook wel, hoewel men 40 jaar geleden sprak van "de nieuwe Vechtbrug". De dichter Guillaume van der Graft, die van 1946 tot 1950 predikant van de Nederlands Hervormde Kerk in Hardenberg was, schreef erover in het gedicht 'Jongens en meisjes':

...En door die verkalte ader
van een Voorstraat met zijn verschrikte
huizen, heen naar de bocht
van het kerkhof en dan
terug naar de nieuwe brug...




Die naam, "Oude Vechtbrug", dankt zij aan het gegeven dat Hardenberg momenteel 4 Vechtbruggen telt waarvan deze de oudste is. Officieel is het een brug zonder naam. De 3 andere bruggen dragen geografische- of adellijke namen (Asjeskampbrug, Prins Bernhardbrug, Prins Willem-Alexanderbrug), maar de oudste brug is naamloos. Eeuwenlang was dit in Hardenberg de enige brug over de Vecht, en dan is de behoefte aan een naam niet zo groot.

Deze oudste brug over de Vecht stamt uit 1949. Zij diende ter vervanging van een noodbrug, een Bailey-brug die in 1947 tussen de Brink en de Eiermarkt (tegenwoordig Oude Bosch) werd gelegd. Het verkeer vanaf de Brink moest dan langs de Lage Doelen. In een verkeershuisje op de Eiermarkt regelde de politie het verkeer met verkeerslichten. Maar niet iedereen stoorde zich aan de lichten. Zo reed burgemeester Van Oorschot eens door rood, terwijl er van de Heemser kant een tankwagen naderde. Halverwege de brug kwamen ze elkaar tegen. Van Oorschot, die naar men zegt het vloeken moet hebben uitgevonden, maakte de tankwagen-chauffeur duidelijk dat hij moest "opsodemieteren". De chauffeur wist echter van geen wijken. Toen de burgemeester hem vroeg of hij wel wist wie hij tegenover zich had, antwoordde de chauffeur: "Al was je de koningin, dan ging ik nog niet opzij. Maar ik zou maar maken dat ik weg kwam als ik je was." Tegelijkertijd liet hij de motor van de vrachtwagen flink ronken. Van Oorschot was blijkbaar toch wat geïmponeerd door de chauffeur, want hij maakte tenslotte mopperend rechtsomkeer.

Die Bailey-brug werd gelegd omdat de oude Vechtbrug was opgeruimd. Dat opruimen is, zou je kunnen zeggen, in delen gebeurd. De eerste keer was op 10 mei 1940, toen Nederlandse soldaten de brug de lucht in lieten vliegen om de Duitse opmars te vertragen. In alle haast werd zij door de Duitsers weer enigszins bruikbaar gemaakt. Maar toen 6 april 1945 de Duitsers weer de andere kant op gingen, werd de brug opnieuw opgeblazen. En weer werd zij enigszins bruikbaar gemaakt. Niet echt volledig hersteld, omdat men toch al van plan was een nieuwe brug te leggen. Die nieuwe brug was nodig, omdat de Vecht verbreed zou worden, zodat het water beter afgevoerd kon worden. Echter, voordat de nieuwe brug geplaatst was, moest men nog een keer de oude brug repareren. In 1946 kreeg men te maken met een plotseling opkomende ijsgang. Bij 't Holt, ter hoogte van het Jeudenbargie, waren zelfs ijsdammen ontstaan, die door militairen werden opgeblazen. De bevolking van Hardenberg kon niet meer opgeroepen worden om met ijshaken de ijsschotsen bij de brug weg te houden, zoals vroeger, toen dit tot de plichten behoorde van iedereen die het burgerrecht van de Stad Hardenberg bezat, zodat de brug erg werd gehavend. Toen de oude brug was opgeruimd werd de nieuwe brug op 26 april 1949 aanbesteed. De bouw was voor Hardenberg een geweldig stuk werk. Ongeveer 70 betonnen palen van 14 meter lang zijn de bodem in geheid. In tegenstelling tot haar voorgangers werd de nieuwe brug geen ophaalbrug. Om een doorvaart mogelijk te maken voor bagger- en zuigerschepen, die nodig zouden kunnen zijn voor verbetering en onderhoud van de Vecht beneden Hardenberg, werd een los gedeelte gemaakt van 7 meter lengte, dat met een schuit weggevaren kan worden. Was de oude brug slechts 4 meter breed, de nieuwe werd ruim 7½ meter breed gemaakt: een wegdek van 5 meter met aan weerszijden een trottoir van 1.28 meter. De totale lengte is 52 meter. De totale bouwkosten bedroegen f 90.000,-.




Op dinsdag 20 december 1949 werd de brug feestelijk geopend voor het verkeer en door Rijks Waterstaat aan de gemeente Hardenberg overgedragen. Om even over half drie 's middags arriveerden B&W met genodigden bij de brug, waar het zwart zag van geïnteresseerde Hardenbergers. Nadat de Hoofdingenieur-directeur van Rijks-Waterstaat de rij sprekers had geopend, was het de beurt aan burgemeester Van Oorschot. Blijkbaar bestond er nog veel rivaliteit tussen de bewoners van beide Vechtoevers, want in zijn rede sprak de burgemeester de hoop uit dat de nieuwe brug de band mocht zijn tussen Hardenberg en Heemse. De officiële openingshandeling werd verricht door mevrouw Van Oorschot, die een lint doorknipte. Om het feestelijk karakter van de opening te versterken werd de brug enkele avonden lang in de schijnwerpers gezet ("geïllumineerd", schreef men in 1949). Op de openingsdag zorgden de politiemannen, die maandenlang het verkeer hadden geregeld vanaf een wachthuisje op de Eiermarkt, voor een ludieke actie. Het oude, kleine kacheltje was uit het wachthuisje gehaald en met touwen boven in de boom achter het huisje vastgemaakt. Erbij hing een groot stuk karton waarop te lezen stond: "Hier heb ik jaren lang gerookt. Toch word ik hoog gehouden." Op het wachthuisje was met koeieletters geschilderd: "TE KOOP" , en over de Vecht schalde uit de luidspreker "Hup, Holland, hup."

Of de brug die band, waarover burgemeester Van Oorschot sprak, ook is geworden, mag betwijfeld worden, want zelfs in het Economisch Bulletin van de Regio Ijssel-Vecht wordt anno 1992 nog gesproken van "een stad die zich als het ware met de rug naar de rivier keert". En dus ook met de rug naar Heemse. Er zijn echter plannen gemaakt om de omgeving van de oude Vechtbrug drastisch te veranderen. Er is een kanoroute met stroomversnelling gepland, er komt een stadstuin met skeelerbaan, een surfplas en uiteraard een horecagelegenheid. Men kan dus weer z'n geld kwijt bij de oude Vechtbrug. Eigenlijk net als vroeger, alleen moest men toen betalen om over de brug te mogen of er onder door te varen. Nabij de oude brug moest men namelijk tol betalen. Stadssecretaris Van Riemsdijk schreef eind 18e eeuw dat Bisschop Jan van Arkel op 26 juli 1364 van keizer Karel de Vierde gedaan wist te krijgen, dat er in Hardenberg tol mocht worden geheven. Wie niet betaalde werd flink gestraft. Als een schipper namelijk erop betrapt werd dat hij zonder tol te betalen Hardenberg wilde passeren, verbeurde hij schip en lading. De helft van de opbrengst was voor de overheid, een kwart voor degene die de schipper had aangebracht en een kwart voor de tollenaar. Volgens Van Riemsdijk staat in de stadsaantekeningen dat de Stad Hardenberg deze tol al vanaf de 16e eeuw in pacht bezat. Eén van de 'tollenaars' was Willem Nijman. Hij moest niet alleen de tolgelden in ontvangst nemen (waarvan 7% voor hem was), maar hij moest ook aan het begin van het jaar de jaarlijkse pachtsom van f 600,- naar de rentmeester der Domeinen in Raalte brengen. Op 1 januari 1817 is het weer zover: met de f 600,- in zilvergeld in een reiszak op z'n rug gaat Willem op pad. Maar tussen Mariënberg en Den Ham, ter hoogte van Beerze, wordt hij 's morgens om half vijf overvallen door twee hem onbekende mannen. Eerst meent hij nog met twee kommiessen te maken te hebben, maar al gauw bemerkt hij dat hij in handen is gevallen van rovers. Van achter een heuveltje bespringen ze hem en onder bedreiging met een pistool bevelen ze hem zijn bezit af te staan. Nijman zegt nog wel dat hij niks bij zich heeft, maar de twee geloven hem niet. Zij nemen hem z'n geld af en verdwijnen met de vette buit in de richting van Den Ham. Van het signalement van de rovers weet Nijman later niets anders te zeggen, dan dat de één veel groter was dan de andere. Verder gaan heeft geen zin, en zo komt hij met een lege reiszak en een onvoldane kwitantie weer terug in Hardenberg, waar de overval al spoedig het onderwerp van de gesprekken is. Nijman staat heel gunstig bekend, zodat er aan fantasie of bedrog niet wordt gedacht. Hij is arm, na het overlijden van zijn vrouw bleef hij met enige kinderen achter. Van hem is dus niets te halen en het hele geval wordt een schadepost voor de stad.



Hetzelfde verhaal komen we tegen, in een mengvorm van fictie en feiten, in het al eerder genoemde boekje van meester Roosjen. Hij laat 'tollenaar' Nijman aan de Toldijk wonen. Die Toldijk is er nog steeds, alleen heet de straat nu De Brink. In de volksmond spreekt men zelfs van 'Triëst', naar de Italiaanse grensstad Triëst, die eigenlijk niet bij Italië, maar ook niet bij (het voormalige) Joegoslavië hoort, net zoals De Brink niet bij Hardenberg en ook niet bij Heemse hoort.

Die Toldijk/Brink was eeuwenlang de zuidelijke toegangsweg van Hardenberg. Tot in de 60-er jaren een smalle weg, maar in 1962 zou daar wat aan worden gedaan, getuige onderstaand krantenberichtje uit het Sallands Volksblad:
Heemse - In opdracht van het gemeentebestuur treft de Heide Mij. voorbereidingen om de straatweg over De Brink te verbreden. Aan verreweg de meeste eigenaren van aangrenzende panden is om medewerking verzocht. Hun is gevraagd om grond tegen een redelijke vergoeding af te staan. Enkele winkels staan echter reeds vlak aan het trottoir, maar van andere aanwonenden zal 2 meter breedte worden gevraagd. Velen gaan hiermee hun tuintje kwijt. Het steeds drukker wordend verkeer eist echter deze maatregel.

Tsja, de gemeente kon wel vragen, maar daarmee had ze het nog niet. En het verkeer kon wel eisen, maar niet iedereen had daar een boodschap aan. Nu nog is te zien, dat de gemeente haar zin niet kreeg. Bij de firma Brunink, tegenover Bakker Battjes, ligt een parkeerstrook. Zo'n parkeerstrook zou eigenlijk aan beide zijden van De Brink moeten liggen. Maar vanaf Kerkdijk, richting Vechtbrug, ontbreekt de strook. De bewoners van die panden waren niet van plan 2 meter grond af te staan, omdat ze het verkeer niet zo dicht langs de ramen wilden hebben. Een bijkomstigheid was dat de bewoners aan de zuidzijde minder geld voor de grond zouden ontvangen dan de bewoners aan de noordzijde, omdat dat terrein als bouwgrond te boek stond.
Brunink (kachels) en Willering (schilderswinkel) wilden wel verkopen, omdat zij dan parkeerruimte voor hun winkels zouden hebben. Ook de voorganger van Battjes, bakker Miskotte, wilde zijn grond wel verkopen. De Commissie van Bijstand Landerijen in de gemeente Hardenberg, die de grondaankopen regelde, met als voorzitter wethouder Snel en als secretaris de gemeentesecretaris Jonker, had een strook van zo'n 75 centimeter vóór de winkel en het huis van Miskotte nodig. Als vergoeding zou hij voor 10 m² grond het bedrag van 10 gulden ontvangen.
Miskotte had zelfs al het hekwerk van zijn tuin een stuk naar achteren geplaatst, toen er toch nog een kink in de kabel kwam. Als Miskotte de grond aan de gemeente zou verkopen, zouden een luifel en een uithangbord boven de gemeentegrond hangen, waardoor hij precariorechten zou moeten betalen. Met wethouder Snel had Miskotte afgesproken dat bij de overdracht van de grond zwart op wit zou komen te staan dat Miskotte die precariorechten niet behoefde te betalen. Op een donderdagavond, na winkelsluiting, zou Snel bij Miskotte langskomen om de papieren te tekenen. Helaas overleed wethouder Snel de dag ervoor. Met de secretaris zou de zaak verder afgehandeld worden. Maar die deelde mee dat de oude afspraken niet meer golden: toen was toen, Snel was overleden, nu zouden andere wetten gelden. Vanaf dat moment veranderde de houding van Miskotte volkomen: de grond werd niet verkocht.

Als "repressaille-maatregel" besloot de gemeente een deel van het trottoir niet te betegelen. En dus moest Miskotte zelf een strook van 2 tegels breed leggen, om zijn klanten met schone voeten de winkel te laten betreden.

woensdag 20 juli 2011

Kiosk De Poort

"Een merkwaardig man met een zeer grote wilskracht, vitaliteit en een bescheiden karakter." Zo typeerde burgemeester Van Splunder Harm Gort, eigenaar van sigarenmagazijn De Poort aan de Stationsstraat in Hardenberg. Van Splunder sprak die woorden op 6 augustus 1983 in café Hendriks (nu Den Herdenbergher) tijdens een receptie die Harm Gort door vrienden was aangeboden, omdat hij 50 jaar winkelier was. Was geweest eigenlijk, want het jubileum betekende meteen zijn afscheid. In aansluiting op zijn toespraak speldde Van Splunder de jubilaris een zilveren medaille op de revers, omdat hij was onderscheiden met de eremedaille verbonden aan de Orde van Oranje Nassau.

"De meest bestolen Hardenberger", had Van Splunder tijdens de receptie ook nog kunnen zeggen, maar dat paste niet zo bij de feeststemming. Volgens enkele oudere Hardenbergers zijn die woorden wel juist. Als iemand even geen geld had om z'n rookwaar af te rekenen werd het bedrag opgeschreven. Later kwam Harm er wel op terug, maar als de klant dan zei dat hij al lang betaald had werd dat zonder meer aangenomen. Ten onrechte, in nogal wat gevallen.

Door zijn lichamelijke handicap was hij aan een rolstoel gekluisterd en daardoor lagen de banen voor Harm Gort niet voor het oprapen. Hij was dan ook maar wat blij dat hij op 29 juli 1933 in een schuurtje naast de fietsenwinkel van zijn zwager Jan van Goor een sigarenzaakje kon beginnen. Een houten winkeltje, getiteld De Poort. Leek de winkel op een poort? Meende men (ten onrechte overigens) dat op die plek vroeger een stadspoort had gestaan? Was het voor Harm Gort de poort naar een vrij normaal leven? Hoe dan ook, duizenden Hardenbergers kenden de naam en de eigenaar. Want je kwam bij Harm niet alleen voor sigaretten, sigaren of pijptabak maar ook voor nieuws. Hij was het wandelend (of beter: rijdend) nieuwsblad van Hardenberg. Ook over voetbal werd met grote regelmaat in zijn winkel gekletst. Voetbal was zijn passie, net als zingen. Zo'n 15 jaar is hij bestuurslid geweest van voetbalvereniging HHC en bijna 25 jaar bestuurslid van zangvereniging Stem des Volks. Verder was hij betrokken bij de organisatie van de Hardenberger Avondvierdaagse en de buurtvereniging Sportlaan.

Erg lang heeft Harm niet van zijn pensionering kunnen genieten, want hij overleed in mei 1984. Zijn graf is te vinden op de begraafplaats aan de Bruchterweg. Daarvoor heb je wel de hulp van de tuinman nodig, die in een schuurtje een lijst heeft waarop staat waar de graven van de overledenen zich precies bevinden. Zoeken naar een grafsteen heeft geen zin, want die is er niet. De Poort was voor Harm Gort een goede werkplek met veel sociale contacten, maar blijkbaar geen vetpot. Eigenlijk zouden de verenigingen waar hij zich jarenlang belangeloos voor inzette en de oud-klanten botje bij botje moeten leggen om het gemis van de steen alsnog goed te maken.


Bij de start van Harm's leven als sigarenboer stond in juli 1933 het volgende te lezen in het weekblad De Vechtstreek:

"We beginnen steeds meer grootsteedse allures aan te nemen. Een kiosk bezaten we tot dusver echter nog niet, maar deze zijn we nu ook rijk geworden. In de nabijheid van de plaats, waar vroeger een echte poort den oostelijken toegang tot onze stad vormde, is nu, naast de rijwielzaak van de heer Van Goor een kiosk verrezen, die in haar naam ‘De Poort’ de herinnering aan oude tijden wil bewaren. In die oude tijden rookte men nog niet. Amerika was nog niet ontdekt en ‘Tabago’s geur’ge plant’, zoals de dichter Graadt Jonckers zong, was hier nog onbekend. Nu is dat veranderd. Tabak, sigaren en sigaretten zijn voor ons rooklievend volk onmisbare genotmiddelen geworden. Harm Gort houdt daar rekening mee: in zijn kiosk zal men te kust en te keur kunnen gaan. We houden ons overtuigd van de genegenheid van het publiek te zijnen opzichte en dat deze genegenheid zich zal openbaren in veler gang naar zijn kiosk om daar te kopen al de genoemde in rook opgaande genotmiddelen. Gaarne wensen we hem succes! Moge onze opwekking tot dat succes bijdragen!"

Pompstation Oostloorn

Het lijkt alsof er altijd een tankstation heeft gestaan bij de kruising N34/Haardijk. Toch is het nog geen halve eeuw geleden dat de firma Oostenbrink daar een garagebedrijf annex benzinepomp heeft neergezet. Oostenbrink had voordien een bedrijf aan de Hessenweg, in het pand waar jarenlang Dorgelo een zaadhandel had en waarin nu een pluimveepraktijk is gevestigd. J. Lambers, jarenlang monteur in dienst van Oostenbrink en z'n opvolger Mastebroek, kan zich nog herinneren dat hij in 1952 aan de Hessenweg is begonnen. "We werkten er met vijf man. Veel in die tijd, want wie had er nou een auto. Maar het bedrijf reed ook met taxi's en auto's voor ziekenvervoer." Een jaar later, in 1953, werd een nieuw tankstation bij de kruising gebouwd. "In een gat dat eerst gevuld werd met zand. Voor de fundering werden stenen gebruikt die afkomstig waren van een afgebroken fabriek in Rijssen. Het model van het benzinestation, met die opvallende luifel, was afkomstig van Shell. Je zag ze toentertijd overal in het land. Eerst was het alleen een werkplaats met winkeltje. Later kwam er een doorsmeerkelder naast. Onder het winkeltje was een soort cafetaria, beroemd om z'n gehaktballen, en er was een slaapkamer. Het tankstation was dag en nacht geopend, zodat de monteur annex pompbediende ook nachtdienst had. Gemiddeld moest ik er een keer of drie per nacht uit, een grote jas om de pyjama geslagen, om vrachtwagenchauffeurs te helpen.

Die kelder was een geliefde plek voor kantoniers van Rijks- en Provinciale Waterstaat. 's Winters, als ze opgeroepen konden worden voor gladheidsbestrijding, was die kelder hun vaste plek. Overdag kwamen ze regelmatig in de werkplaats, net als de Wegenwacht en de Koninklijke Marechaussee. Vaak stonden er dan zoveel mensen om de kachel dat de monteurs in de werkplaats kou leden. Het tankstation was trouwens in meerde opzichten multifunctioneel. De drumband van Heemse, onder leiding van Derk Smit, heeft de kelder jarenlang als oefenruimte gebruikt." Het opvallende tankstation was al verdwenen toen het bedrijf werd overgenomen door Mastebroek uit De Krim. Alleen een deel van de tegels uit het winkeltje is bewaard gebleven: in de douche bij Lambers thuis! Onder leiding van Mastebroek werd het tankstation aan de Haardijk vernieuwd, uitgebreid, er kwamen meer pompen en een grote werkplaats. Lambers heeft er tot 1993 gewerkt. In dat jaar ging hij met de VUT, na een monteursloopbaan van meer dan 41 jaar.

maandag 18 juli 2011

De bibliotheek

De eerste flats van Hardenberg, aan de Trompstraat en de Karel Doormanlaan, werden begin juni 1959 officieel in gebruik genomen. Een hele belevenis voor het stadje, waar men geen hoogbouw gewend was. Tussen de flats kwam het gebouw van de Openbare Bibliotheek, toen nog Plattelands Bibliotheek geheten. Dit gebouw van 20 meter lang, 8 meter breed en 3 meter hoog, werd eind september van dat jaar geopend. Eigenlijk zouden er autoboxen op die plaats gebouwd worden (tegenwoordig noemen we die garages), maar de gemeenteraad had er liever een bieb. Niet elk raadslid was het met de vorm eens. Te laag, werd er gezegd. Het zou beter geweest zijn er hoogbouw neer te zetten met de bibliotheek (officieel 'Leeszaal' geheten) op de begane grond. Ook burgemeester De Goede had dat liever gezien, zo vertelde hij, maar het bestuur van de bibliotheek was erop tegen. De raad was wel blij met de bieb, wat is op te maken uit de verhoging van de subsidie voor de bouw. Eerst wilde men zoals gebruikelijk een bedrag van 7.500 gulden geven, maar toen de gemeente hoorde van de nieuw-bouwplannen, werd dit verhoogd tot bijna 18.000 gulden, met als motivatie dat "voor de culturele verheffing van Noordoost-Overijssel in het algemeen een leeszaal van zeer grote betekenis kan zijn."

De eerste bibliotheek was het trouwens niet, dit gebouw aan de Trompstraat. Op de hoek Voorstraat/Fortuinstraat, in de voormalige fietsenzaak van 'Jan Mop', had men daarvoor onderdak gevonden en al eerder in het kantoor van de Plaatselijk Bureauhouder, een landbouwkantoor dat 'inwoonde' bij de weduwe Schothorst aan de Stationsstraat. En nog weer eerder bestond de bibliotheek uit een paar kisten met boeken waaruit geleend kon worden. Deze kisten stonden bij particulieren, zoals Weitkamp en meester Smit. Wie het snuffelen in kisten niet zo prettig vond, kon voor boeken ook terecht bij Snel's Boekhandel aan de Voorstraat. Al vóór de Tweede Wereldoorlog konden daar de detectives, romannetjes en cowboyverhalen worden geleend. Eerst tegen een bedrag van 5 cent per boek per week, maar later werd dit verhoogd tot 10 en zelfs 25 cent. Toen de bibliotheek verhuisde naar de nieuwbouw aan de Trompstraat werd de belangstelling hiervoor steeds minder. Begin jaren '60 stopte de boekhandelaar met uitlenen. Een deel van de collectie ging naar het ziekenhuis, een deel naar scholen en de rest werd particulier verkocht voor een paar centen. De bibliotheek was een te grote concurrent gebleken.

De Peppel

Vroeger had je nog burgemeesterswoningen die het waard waren, om op een ansichtkaart te laten zien. De woning hieronder, De Peppel, staat aan de Jan Weitkamplaan. Toen nog met een flinke voortuin. Tegenwoordig loopt de weg zowat tot aan de voormuur. Het was de ambtswoning van burgemeester Bauke Schuite. Schuite was burgemeester van Stad-Hardenberg van 1922 tot 1931, als opvolger van J.W.C. Bloem. Burgemeester Bloem, de vader van de bekende dichter Jacques Bloem, stierf in een kliniek in Utrecht op 29 maart 1922. Zoon Bloem kon toen burgemeester worden, maar hij bedankte voor de eer. Hierop werd Schuite de nieuwe burgervader. Tenminste, dat wilde hij graag zijn, zo blijkt uit de speech die hij hield bij zijn intrede op 8 april: "Ik hoop steeds te zijn voor alle Hardenbergers niet alleen een burgemeester, doch - al ben ik nog jong - ook een burgervader, in den rechten zin des woords."


Nog geen negen jaar heeft hij die rol gespeeld. Eind december 1930 werd Schuite ziek, en na een kort ziekbed overleed hij op 21 februari 1931. Op de dag van de begrafenis, vier dagen later, waren alle scholen op verzoek van het gemeentebestuur gesloten. Er moest dus een nieuwe burgemeester komen, en ook een nieuwe gemeentesecretaris, want Schuite vervulde beide functies. De nieuwe secretaris werd de hoofdambtenaar van de secretarie, G. Draaijer. De nieuwe burgemeester werd Chr. F. Bramer, wethouder in Hellendoorn. Niet tot ieders genoegen, zoals loco-burgemeester P. Wamelink opmerkte tijdens de installatie op 23 april 1931: "Nauwelijks hebben we onze niet licht te vergeten burgemeester Schuite naar het graf gedragen of gij zijt er, burgemeester Bramer. Het grootste deel van de burgerij had echter gaarne gezien dat de Kroon anders besloten had." Geen fijne binnenkomer voor Bramer, maar verderop in zijn welkomstwoord verzekert Wamelink de nieuwe burgemeester dat men alle vertrouwen in hem heeft en dat iedereen collegiaal met hem zal samenwerken. Waarom de burgerij liever iemand anders had en wie dat dan geweest moge zijn staat helaas niet in het raadsverslag. Toch zal men zowel over Schuite als Bramer (de laatste burgemeester van Stad-Hardenberg voor de fusie met Ambt-Hardenberg) tevreden zijn geweest, want naar beide burgemeesters is een straat in het centrum van Hardenberg genoemd.

zondag 17 juli 2011

Het ontstaan van de gemeente Hardenberg (1941)

De gemeente Hardenberg die aan het begin van de 21e eeuw samen met Avereest en Gramsbergen de nieuwe gemeente Hardenberg vormde, is bijna 60 jaar oud geworden. De geboortedag was 1 mei 1941. Voor die tijd waren er twee gemeenten, namelijk Stad-Hardenberg en Ambt-Hardenberg. Stad-Hardenberg omvatte alleen Hardenberg en omgeving, Ambt-Hardenberg, met als hoofdplaats Heemse, omvatte de rest.
Er was al eens eerder een gemeente Hardenberg geweest, in 1811 ontstaan uit het stadgericht Hardenberg en het schoutambt Hardenberg, maar erg lang heeft ze het niet volgehou-den. In 1818 werd de zaak weer gesplitst. Tussen 1818 en 1941 veranderde er niets aan de gemeentelijke indeling, op één wijziging na. In 1837 werd een gedeelte van de veenkolonie De Dedemsvaart, ter grootte van 1123 hectare, bij de gemeente Avereest gevoegd.

De gemeente Hardenberg van vóór de herindeling was een product van de Duitse bezetters. Toch was de samenvoeging van de beide Hardenberger gemeenten de bewoners niet onwelgevallig. Enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog waren er al pogingen ondernomen om tot samenvoeging te komen, maar het doel werd niet bereikt. Toen dan ook Gedeputeerde Staten van Overijssel in november 1940 met het plan kwamen één gemeente te vormen, stuitte dit niet op grote bezwaren. Alleen de voorgestelde grootte gaf nogal veel commotie. GS wilden Stad en Ambt samenvoegen, maar het noordelijk deel van Ambt, dat bestond uit de dorpen en buurtschappen Schuinesloot, Slagharen, Lutten, Collendoornerveen en Heemserveen, zou bij de gemeente Gramsbergen gevoegd moeten worden.

We lezen hierover voor het eerst iets in het Salland's Volksblad van 8 november 1940, maar de redacteur hechtte aan het bericht niet zoveel waarde: in een klein, éénkoloms bericht werd melding gemaakt van de plannen van Gedeputeerde Staten. Verder werd nog opgemerkt dat het bestuur van de Handelsvereniging Slagharen tegen de plannen had geprotesteerd en besloten had actie te ondernemen.

Een week later was er meer nieuws te melden. De zaak was namelijk behandeld tijdens de gemeenteraadsvergadering van Stad-Hardenberg op dinsdag 12 november. De raadsvoorzitter, burgemeester Bramer, merkte op dat de Stad er geen problemen mee zou hebben, maar het Ambt des te meer, omdat het een stuk grondgebied moest afstaan. Het raadslid Weitkamp nam alvast een voorschot op de gemeenteraadsvergadering van eind november, waar een besluit moest worden genomen over de samensmelting. Hij vroeg zich namelijk af of het niet doelmatiger zou zijn van het noorden een afzonderlijke gemeente te maken.

In dezelfde krant stond een klein gedeelte uit een ingezonden brief van een Gramsbergenaar. De redacteur wilde de brief niet in z'n geheel opnemen, omdat de tijd daarvoor ontbrak en omdat hem was verzekerd dat goed- of afkeuringbetuigingen weinig zouden baten: de voorgestelde regeling zou niet veranderd worden. Maar een enkel motief, dat men vanuit Gramsbergen aanvoerde vóór de samenvoeging van Slagharen en omliggende buurtschappen met de gemeente Gramsbergen, wilde hij nog wel even vermelden: "Vooral het katholieke Slagharen zal zich bij ons goed thuis voelen, omdat wij er hier wat ruimere levensopvattingen op na houden en wat minder strengcalvinistisch zijn dan in Ambt- en Stad-Hardenberg."

Ruim twee weken later, op donderdag 28 november 1940, werd er weer vergaderd over de samensmelting. Er ontbraken drie leden tijdens die vergadering. De joodse wethouder De Bruin, die van de Duitse bezetter moest aftreden en Jan Weitkamp, oud-lid van de Tweede Kamer en Provinciale Staten voor de CHU, tevens hoofdredacteur van het Salland's Volksblad. Als officiële reden gaf hij op dat hij zich vanwege zijn zeventigjarige leeftijd meende te moeten terugtrekken. Maar volgens zeggen bedankte hij in werkelijkheid voor het raadslidmaatschap omdat hij de Ariërverklaring van de Duitsers niet wilde ondertekenen.
En burgemeester Bramer was afwezig. Een dag voor de raadsvergadering kwam het telefonische bericht dat de burgemeester met ingang van 28 november 1940 uit zijn functie zou worden ontheven. Locoburgemeester Hamhuis maakte het bericht bekend tijdens de raadsvergadering. Het bericht kwam voor hem zeer onverwacht en de aanleiding was hem onbekend.

Op dezelfde donderdag vergaderde ook de raad van Ambt-Hardenberg. En ook hier werd de vergadering geleid door een locoburgemeester, namelijk wethouder Harsevoord. Burgemeester Oprel, zo deelde Harsevoord mee, was niet in staat, door bijzondere omstandigheden, de vergadering te leiden. Die omstandigheden waren dat Oprel de vorige dag had gehoord dat hij was ontslagen. In het notulenboek van B&W van Ambt-Hardenberg staat het volgende: "De burgemeester deelt thans mede, dat hij een telefonisch bericht heeft ontvangen, dat hij met ingang van 25 november 1940 als burgemeester is ontslagen. Spreker verlaat hierna de vergadering."  B&W wisten dus al dat Oprel was ontslagen, maar de gemeenteraad werd niets meegedeeld. Net als in Stad stond de samenvoeging op de agenda. Tijdens de vergadering werd een brief van GS besproken met de volgende inhoud:

"De ligging van de gemeente Stad-Hardenberg, bijna geheel ingesloten, leidde tot ondoelmatige inrichting van twee gemeentebesturen in elkanders onmiddellijke nabijheid werkzaam. De huidige grens van Gramsbergen was getrokken vóór de ontginning van het veengebied, welke ontginning de gedaante dezer streek geheel heeft doen veranderen. Een doelmatiger indeling is het, dit gehele veenkoloniaal gebied te doen ressorteren onder Gramsbergen, met welks hoofdplaats het veengebied over het algemeen betere verbindingen heeft dan met Hardenberg. Het wordt aanbevelenswaardig geacht als grenslijn der gemeente te kiezen een aaneenschakeling van waterschapsgrenzen, daar deze reeds natuurlijke begrenzingen volgen. Verwijzende naar het thans ter visie liggende plan tot vereniging der waterschappen, wordt dan voorgesteld de nieuwe grenslijn te doen aanvangen in het Collendoornerveld, bij de zandweg Lutten-Collendoorn. Van hier wordt de nieuwe grens van De Molengoot gevolgd tot het waterschap Het Heemserveen. Dan worden gevolgd de zuidoostelijke en zuidwestelijke grens van Het Heemserveen tot de grens Avereest-Ambt Hardenberg. Al hetgeen noordwaarts van beschreven lijn ligt, dus de voortzetting der bebouwing van De Krim, Slag-haren en Schuinesloot, de Braamberg, de Witberg, Uiterstoord, voorts Oud-Lutten met zijn onderdelen, Lutten, de bebouwing bij de Baanbreker en bij het Jachthuis, het Heemserveen en het Collendoornerveen, wordt dus gebracht tot de gemeente Gramsbergen."

De raad van Ambt-Hardenberg was het met de voorgestelde samenvoeging van Stad en Ambt eens, maar men was tegen de amputatie van het noorden. Als argument tegen het afstaan van het noordelijk gebied voerde de raad aan dat de verbindingen met Hardenberg even goed zijn als met Gramsbergen, terwijl velen zelfs via Hardenberg Gramsbergen zouden moeten bereiken, wat vooral gold voor Collendoornerveen en Heemserveen, buurtschappen vlakbij Hardenberg, die daarmee zowel maatschappelijk als kerkelijk één geheel vormden. Het raadsbesluit luidde als volgt:
"De raad, overwegende dat de gemeente Stad-Hardenberg met haar drukke markten, haar uitgebreid lager-, nijverheids- en landbouwonderwijs, haar ziekenhuis en haar winkelstand is gegroeid tot een centrum, waarop ook de inwoners van genoemde buurtschappen zijn aangewezen, terwijl Gramsbergen hoegenaamd niets biedt, dat Stad-Hardenberg een centrum is ook wat de vleeskeuringsdienst betreft, terwijl er een bijkantoor van het gewestelijk arbeidsbureau voor de drie gemeenten zal worden gevestigd, besluit zich uit te spreken voor samenvoeging met behoud van het noorden, terwijl men ook geen bezwaar heeft tegen samenvoeging van de drie gemeenten."
Tussen haakjes: B&W hadden het deel van De Krim dat in de gemeente Ambt-Hardenberg lag nog wel willen afstaan aan Gramsbergen, maar de raad hield voet bij stuk.

Donderdag 5 december kreeg de zaak 'Samenvoeging' een vervolg in de gemeenteraad van Stad-Hardenberg. Op burgemeester Bramer na was er weer een voltallige vergadering. Nieuw in de raad waren Z. Valkman en A. Geertjes, als opvolgers van De Bruin en Weitkamp. Als wethouder werd De Bruin opgevolgd door het raadslid Witpeerd. De plek 'achter de groene tafel' was hem niet vreemd, omdat hij ook al wethouder van Ambt-Hardenberg was geweest.

Door de raad werd een brief aan GS gestuurd over de samenvoeging, waarin stond vermeld dat men de vereniging tot één gemeente met de naam 'Hardenberg' alleen dàn in het belang van beide gemeenten achtte, indien hierdoor een financieel sterkere positie zou worden verkregen. Door de vergroting van Gramsbergen met het noorden van Ambt-Hardenberg zou de financiële positie juist verslechteren, omdat het gedeelte, waarmee Gramsbergen zou worden vergroot, financieel het meest sterke gedeelte was. Verder meende de raad nog even te moeten opmerken dat het niet zo was dat Stad-Hardenberg bij het Ambt, maar Ambt-Hardenberg bij de Stad zou worden gevoegd, omdat Stad-Hardenberg een veel belangrijker positie innam dan de rest. Tenslotte werd er in het schrijven op aangedrongen het vernieuwde gemeentehuis van Stad-Hardenberg aan te wijzen als zetel van het bestuur van de nieuwe gemeente Hardenberg.

Ambt-Hardenberg vergaderde weer op dinsdag 24 december. Natuurlijk nog steeds zonder burgemeester Oprel, en tijdens deze vergadering werd de raad duidelijk gemaakt dat hij ook niet weer zou komen. Wethouder Harsevoord deelde namelijk mee, dat er een schrijven was ontvangen van de Commissaris van de provincie Overijssel, waarin stond dat deze een brief had gekregen van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, met daarin het bericht dat aan burgemeester G. Oprel, ingaande 25 november 1940, ontslag was verleend. Over de samenvoeging was geen nieuws te melden. Dat kwam pas vrijdag 3 januari 1941.
In de raadszaal van het gemeentehuis van Ambt-Hardenberg werd vergaderd door een drietal leden van Gedeputeerde Staten en de gemeentebesturen van Stad-Hardenberg, Ambt-Hardenberg en Gramsbergen. Hierna werd een openbare vergadering gehouden, waar men de bezwaren tegen de voorstellen tot grenswijziging door GS kon toelichten. Voorzitter van de vergadering was mr. dr. Schneider, lid van GS.

De eerste spreker was raadslid Geerdes van Ambt-Hardenberg, die een warm pleidooi hield voor de samenvoeging van Stad en Ambt, inclusief het noorden. Mocht GS evenwel bij het besluit tot grenswijziging blijven, dan meende hij dat het het beste zou zijn één gemeente te creëren in Noordoost-Overijssel. Vervolgens wilde de voorzitter graag de mening van Geerdes horen over de vele brieven die GS hadden ontvangen waarin werd voorgesteld Slagharen en Lutten bij de gemeente Avereest te voegen, omdat die plaatsen, naar men in de brieven aangaf, zeer goed bij Avereest zouden passen. Voor de heer Geerdes was dit een nieuw standpunt, waarover hij zich nog geen mening had gevormd, maar het leek hem niet gewenst. De sprekers die verschillende groeperingen uit het noorden van de gemeente Ambt-Hardenberg vertegenwoordigden, waaronder de heer Van Herksen uit Lutten en de heer Seinen uit de buurtschap Halfweg bij De Krim, waren zonder uitzondering tegen aansluiting bij Gramsbergen. Als argumenten voerden ze aan dat er nooit contact was tussen het noorden en Gramsbergen, dat Ambt-Hardenberg veel had geïnvesteerd in Slagharen en Schuinesloot door de aanleg van wegen, waterleiding en elektriciteit en ze memoreerden de hulp die de gemeente had geboden bij het verbeteren van de wegen, terwijl Gramsbergen nooit iets deed voor haar buurtschappen. De Hardenberger architect Van Straten voerde het woord als particulier. Hij was van mening dat er een provinciaal plan voor gemeentelijke herindeling moest komen, waarin zou moeten komen te staan dat de drie gemeenten één gemeente zouden vormen, maar dat het Gramsberger deel van Nieuwlande bij Hoogeveen moest worden gevoegd en de Scheere bij Coevorden.

Er waren ook voorstanders van de grenswijziging aanwezig, uiteraard afkomstig uit Gramsbergen. De heer Meerholz verklaarde dat de middenstand van die plaats sympathiek stond tegenover het plan van GS. Om dit nader toe te lichten had de Middenstandsvereniging de heer Habers bereid gevonden het woord te voeren. Volgens Habers had hij geen klemmende argumenten tegen de grenswijziging gehoord. De tegenstand was eigenlijk gebaseerd op traditie. Voor de inwoners van Slagharen en Lutten zou het geen verschil maken of ze naar Hardenberg of Gramsbergen moesten. En dat verhaal over die belangrijke Hardenberger markt, die volgens één van de voorgaande sprekers zoveel mensen uit het noorden trok, vond hij maar overdreven. Het zou best eens zo kunnen worden dat men in de toekomst liever naar de markt in Hoogeveen zou gaan, een markt die steeds belangrijker werd en die zelfs de markt van Coevorden al had overvleugeld. Samenvoeging van de drie gemeenten tot één gemeente vond hij niet wenselijk, omdat Gramsbergen dan niet meer dan een gewone buurtschap zou worden, waarvan de neringdoenden veel nadeel zouden ondervinden. Nee, het voorstel van GS was zeker niet verkeerd te noemen.

Om te voorkomen dat Gedeputeerde Staten op gekke gedachten zouden komen, meende burgemeester Van Voerst Van Lynden van de gemeente Gramsbergen te moeten reageren op het idee van Van Straten. De delen van de gemeente Gramsbergen die Van Straten had genoemd hoorden bij Gramsbergen, gezien de geografische ligging en gezien de mentaliteit van de bewoners van die gebieden. Van Herksen (Lutten) en De Bokx (Schuinesloot) merkten als laatsten op dat samenvoeging van het noorden met Avereest net zoveel weerstand zou oproepen als samenvoeging met Gramsbergen: het noorden hoorde bij Hardenberg!

Er moest tot vrijdag 18 april 1941 gewacht worden voordat er weer wat over de nieuwe gemeente Hardenberg in de krant verscheen. In een advertentie maakte locoburgemeester Harsevoord van Ambt-Hardenberg bekend dat op dinsdag 22 april mr. J.A.M. van Oorschot als burgemeester van Ambt-Hardenberg zou worden geïnstalleerd. Na die officiële installatie op 22 april werd onder meer het woord gevoerd door mr. Baron Van Voerst van Lynden van de gemeente Gramsbergen. En wat zei hij? "De samenwerking tussen de buurgemeenten is steeds goed geweest. De laatste tijd heeft het wel een ogenblik geleken alsof Gramsbergen als een hongerige wolf een deel van Ambt-Hardenberg zou willen oppeuzelen, maar de gemeente Gramsbergen is niet meer geweest dan een slapende hond."


In diezelfde krant stond een berichtje dat op woensdag 23 april een openbare raadsvergadering van Stad-Hardenberg zou worden belegd, met als enig punt op de agenda de kennismaking met de waarnemendburgemeester mr. Van Oorschot. Van Oorschot was dus burgemeester van Ambt geworden en waarnemend burgemeester van Stad. Dit duidde erop dat er binnenkort één gemeente zou komen. En dat het er naar uitzag dat Ambt-Hardenberg meer in de melk te brokkelen zou krijgen dan Stad-Hardenberg. En inderdaad, het bleek dat Gedeputeerde Staten van Overijssel hadden moeten besluiten, in opdracht van de Secretaris Generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken, Ambt-Hardenberg en Stad-Hardenberg in z'n geheel samen te voegen, dus inclusief het noorden.


De burgemeester en hoofdambtenaren van Ambt zouden hun taak in de nieuwe gemeente voortzetten. Totdat er een nieuwe raad zou zijn benoemd, aan de hand van de uitslagen van de laatst gehouden gemeenteraadsverkiezingen, zouden de raadsleden van Ambt als raadsleden van de nieuwe gemeente fungeren. Van die nieuwe raad moesten 3 leden van de zittende raad van de gemeente Stad-Hardenberg uitmaken en 14 leden van de zittende raad van de gemeente Ambt-Hardenberg. In artikel 3 van de Beschikking van de Secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken stond het volgende vermeld:
"De burgemeester, de secretaris en de ontvanger van de gemeente Ambt-Hardenberg, alsmede de secretaris en de ontvanger van de gemeente Stad-Hardenberg worden geacht met ingang van 1 mei 1941 uit hun ambt eervol te zijn ontslagen; te rekenen van die datum worden de drie eerstbedoelde personen geacht te zijn benoemd onderscheidenlijk tot burgemeester, secretaris en ontvanger der nieuwe gemeente Hardenberg."

De laatste vergadering van Stad-Hardenberg werd gehouden op maandag 28 april 1941. Drie dagen later kwam de gemeenteraad van Ambt-Hardenberg bijeen, "uitoefenende de bevoegdheden van den raad der gemeente Hardenberg". Tijdens deze vergadering werd meegedeeld dat B&W, op voorstel van burgemeester Van Oorschot, hadden besloten dat het gemeentehuis van Ambt-Hardenberg het gemeentehuis van de nieuwe gemeente zou worden. Het voor kort gerestaureerde gemeentehuis van Stad diende onder meer gebruikt te worden als kantoor van de ontvanger der registratie en als onderkomen voor het bijkantoor van het Gewestelijk Arbeidsbureau Emmen, het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf en het bureau Gemeentewerken. De eerste vergadering van de raad van de gemeente Hardenberg vond plaats op maandag 19 mei. Als nieuwe wethouders werden gekozen de heren Hamhuis (ex-Stad) en Van der Vecht (ex-Ambt).
Veel veranderde er aanvankelijk door de gemeentelijke herindeling niet. Alleen de drie raadsleden van ex-Stad werden er beter van: hun presentiegeld werd met maar liefst 50% verhoogd! Voortaan ontvingen ze het bedrag dat de raadsleden van Ambt altijd al hadden ontvangen, namelijk f 3,- per raadsvergadering.

Burgemeester Van Oorschot
J.A.M. van Oorschot werd op 15 april 1893 geboren in Stad-Hardenberg. Tot zijn zesde jaar heeft hij er gewoond, waarna zijn vader, die deurwaarder was, een benoeming aanvaardde in Kampen. Na de lagere school en het gymnasium studeerde Van Oorschot rechten in Utrecht. In 1922 studeerde hij af. Dat hij zich pas op 29-jarige leeftijd meester in de rechten mocht noemen kwam door de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de mobilisatie, van 1914 tot 1918, had hij z'n studie moeten onderbreken. Zijn eerste baan kreeg hij in Steenwijk, waar hij zich vestigde als advocaat en procureur. Van Steenwijk uit werd hij benoemd tot griffier bij het kantongerecht in Lemmer. Toen dit kantongerecht in 1934 werd opgeheven vestigde hij zich als advocaat in Apeldoorn. In 1939 volgde zijn benoeming tot Rijksinspecteur voor het Verkeer in Leeuwarden. Een jaar later werd hij in dezelfde functie overgeplaatst naar Zwolle. Van Oorschot was burgemeester van Hardenberg van 1941 tot zijn pensionering in 1958, met een onderbreking van 1943 tot 1945, toen de Duitse bezetters de NSB-er F. Overbeek benoemden.

Bronnen:
- Weekblad "Salland's Volksblad"
- Weekblad "De Vechtstreek"
- De grenzen van Overijssel en van de Overijsselse gemeenten van 1807-1842
- Gemeentearchief Hardenberg